Historie van Langenberggroep (deel 2)
Bron: Ede Stad 15 juni 1983 H. J. Nijenhuis
De bevrijding, voorjaar 1945, trof een totaal ontredderde Langenberggroep aan. In 1941 werd niet alleen de gehele padvinderij in ons land verboden, maar tevens alle bezittingen in beslag genomen. Het troepenhuis deed aanvankelijk dienst als clubgebouw van de N.S.B. jeugdstorm, daarna als paardenstal. De laatste oorlogswinter werden de golfplaten van het dak gehaald ten behoeve van de stellingbouw. Slechts een paar wanden, die niet ten offer aan de brandstofschaarste waren gevallen, stonden overeind. Deze werden, daar er toch niets meer mee te beginnen viel, verkocht aan een Edenaar die er, zij het met kunst en vliegwerk, een noodwoning van timmerde.
Maar zoals zoveel andere verenigingen in ons dorp, ging ook de Langenberggroep vol goede moed weer aan de slag. Helaas mochten voortrekker v.d. Pol en vaandrig Smit deze opbouw niet meemaken; de eerste overleed in Duitsland, terwijl Piet Smit op 6 maart 1945 bij de ‘Woeste Hoeve’ werd gefusilleerd. Reeds bij de eerste spontane bevrijdingsfeesten werd de groep opgetrommeld om op bepaalde plaatsen voor afzetting te zorgen, al kon van concrete kleding nog geen sprake zijn. Jongens, aan het begin van de oorlog tien of elf jaar, waren nu hele kerels geworden maar kwamen, bij gebrek aan beter, toch met hun welpenpetje op het hoofd aanzetten, hetgeen enigszins potsierlijk aandeed. In juni 1945, nadat de eerste moeilijkheden waren overwonnen werd met zeventien jongens weer serieus begonnen.
Al spoedig daarop volgde een run van jongens die lid van de Langenberggroep wilden worden, een verschijnsel dat zich ook elders voordeed. Ook op het terrein van verenigingsleven moesten de afgelopen oorlogsjaren worden ingehaald. Binnen een maand bestond de groep uit negenentwintig welpen, vijfenzestig verkenners en zeven voortrekkers met tien leiders en leidsters. Op 15 december 1945 werd met een boerenkool en worst-fuif het vijftienjarig bestaan van de groep gevierd. Men beschikte toen over een eigen huisorkest, dat het feest tot een daverend gebeuren maakte.
Deze enorme toeloop van leden bleek echter van korte duur; niet alleen was het enthousiasme bij sommige jongens al gauw bekoeld, er dook ook nog een andere moeilijkheid op. De verkenners van de Langenberggroep hielden hun bijeenkomsten veelal op zondagmiddag, maar onder de nieuwkomers bevond zich een aantal dat daar principiële bezwaren tegen bezat.
Op voorstel van hopman Droog werd nu een Christelijke groep opgericht, die op 23 februari 1946 onder de naam Pieter Maritzgroep zelfstandig verder ging werken, en waarbij achttien verkenners overgingen. Ook had het gemis aan behoorlhk onderkomen deed zich danig gelden; de verschillende groepen waren nog steeds her- en derwaarts ondergebracht. Het koetshuis van hotel “Welgelegen”, een schuur achter Scherrenburg en een loods van de firma Ettikhoven en Brands, elke ruimte werd dankbaar aanvaard.
De bouw van een broodnodig nieuw troephuis verliep niet naar wens; direct na de bevrijding kon geen bouwvergunning worden gegeven daar er plannen bestonden in deze omgeving (op de Langenberg) een oorlogsmuseum te vestigen. Nadat deze van de baan waren, liep de zaak, zoals gewoonlijk, vast op het benodigde geld. Wel was er ‘n geschatte oorlogsschade van f 848,-, maar het kon nog jaren duren voor die werd uitbetaald. In 1947 ging men, onder leiding van hopman Gilijamse pas serieus van start. Voortbordurend op het beproefde stramien, oud papier verzamelen, bazar houden etc., werd f 1750,- bijeengebracht. Genoemde hopman wist dat achter de “Mauritskazeme” twee Duitse wasbarakken stonden, die moesten verdwijnen. De heren Gilijamse en Bruil gingen aan het onderhandelen met het ministerie van Financiën, afdeling oorlogsbuit teneinde deze twee loodsen te kopen. Ambtelijke molens malen traag, maar na heel wat correspondentie kwam de zaak toch rond. De twee barakken werden haaks op elkaar geplaatst, zodat een L-vormig gebouw verrees, met twee grote vertrekken. De bouw en afwerking vereisten meer tijd dan gepland was, zodat pas 14 juli 1951 het nieuwe troephuis in gebruik werd genomen.
Volledigheidshalve vermelden we ook nog even de bouw van het huidige troepenhuis. De twee barakken toonden geleidelijk ouderdomsverschijnselen; de onderkanten van de wanden waren verrot en hoewel de heer Mooyman, vrijwel op zijn eentje, de onderstukken vernieuwde, werd in 1967 besloten tot de bouw van een nieuw onderkomen.
De tijden waren veranderd; gemeente en rijk droegen nu ruimschoots bij in de kosten, terwijl een verloting van duizend loten à f 30,- het kostbare plan financieel rond maakte. De hoofdprijs, een Fiat 850 werd door de complete Langenberg-groep, voorafgegaan door het tamboer- en pijpercorps “Irene”, bij de winnaar afgeleverd. De bouw zou een veeljarenplan worden: in 1968 werd begonnen met het maken van de schotten bij het gemeentelijk bosbedrijf op de Ginkel, maar pas op 6 september 1975 werd het troepenhuis door burgemeester Slot geopend. Dit fraaie gebouw kreeg de naam ,,’t Zwem”, ter nagedachtenis aan verkenner Ton Zwemmer, de overleden zoon van de ontwerper van dit groepshuis.
Wij willen de lezer niet vermoeien met de vele, vaak ingrijpende veranderingen die zich in de loop der jaren, zowel landelijk als plaatselijk, plaats vonden. Wie daarin geïnteresseerd is kan alle gegevens vinden in het speciale jubileumnummer van de “Langenbergkoerier”. Slechts twee heel belangrijke feiten: 6 januari 1973 werd het N.P.V. omgedoopt tot “Scouting Nederland”, terwijl 1 januari 1975 de kabouters en padvindsters in de Langenberggroep werden opgenomen. Bepalen wij ons liever tot de activiteiten van de Langenberggroep waarbij meer aan de openbare weg werd getimmerd. Heel bekend werd de padvinderij in de vijftig en zestiger jaren door de actie: ,,Heitje voor een karweitje”; een prachtig gevonden idee om geld bij elkaar te krijgen, niet als gift, maar door het te verdienen.
De helft van de opbrengst ging naar de verschillende groepen, 30 % naar het district en de resterende 20 % was bestemd voor het hoofdkwartier. De actie werd altijd in de Paasvakantie gehouden en sloeg ook bij de Edese bevolking geweldig aan. Tuin harken, boodschappen doen, schoenen poetsen, fiets schoonmaken, aardappels schillen en noem maar op, alle mogelijke karweitjes werden door de meisjes en jongens enthousiast verricht. Dat de een het kwartje gemakkelijker verdiende dan de ander bewijzen de volgende voorbeelden.
Zo belde een verkenner aan bij een bejaarde man, die meende: ‘Ik weet zo gauw niets te verzinnen, maar hier heb je ‘n kwartje’. ‘Nee meneer, ik moet er iets voor doen’. De man ging weer naar binnen en kwam terug met een reep chocolade en beval: ‘Hier eet die op waar ik bijsta, dan heb je iets gedaan’. De jongen keek wat beteuterd, maar voerde de opdracht toch uit, waarna hij zijn ‘heitje’ ontving. Een ander moest daarentegen, het was schoonmaaktijd, voor hetzelfde bedrag, een kelder witten. Een volgende padvinder verscheen bij een huisvrouw als redder in de nood. ‘Ik zie dat je een fiets bij je hebt; mijn man heeft vanmorgen zijn thermosfles met koffie vergeten. Hij werkt aan de Prins Bernhardlaan in Veenendaal, als je die er even heen wil brengen, anders heeft hij de hele dag niets te drinken’. Dat vele kleintjes één grote kunnen maken, bewees de opbrengst van de paasvakantie 1959, toen de districten Ede, Rhenen en Veenendaal ruim tweeduizend gulden bijeen brachten, waarbij Albert Vis, uit Harskamp met f 39,70 topscorer was.
Soms werd tijdens deze actie nog wat extra verdiend: juist in een van deze periode’s zag een verkenner, hoog in een boom nabij het Kreelse bos, een radiografisch bestuurbaar vliegtuigje hangen. Blijkbaar was het toestel op de heide buiten bereik gekomen. De padvinder haalde het dure speelgoed uit de boom: de naam van de eigenaar stond er opgeschilderd. Het bleek een bewoner van de Margrietlaan te zijn, die dolblij was zijn reeds afgeschreven toestel terug te zien en dat toonde door een tientje aan “Heitje voor een karweitje” te geven. Ook, om de kosten van een kamp te dekken, werden vaak weken van te voren door de verkenners diverse karweitjes gedaan; eens werd zelfs tijdens een kamp in ‘t Harde een groot bos uitgedund.
Deze zomer staat voor de gehele groep een kamp in Luxemburg op het programma: het vervoer van kampeerders met materiaal loopt aardig in de papieren. Daarvoor werden eind december vorig jaar een slordige drieduizend oliebollen gebakken en aan de man gebracht. Voor hetzelfde doel bevindt zich elke zaterdag een aantal verkenners op het parkeerterrein van de ‘Berko’ om, desgewenst, uw auto te wassen.
De Langenberggroep is nog springlevend en bruist van activiteiten; er bestaat een nauw contact met de “Ninth Wigan Trinity Methodist”-scoutgroep in Engeland, met bezoeken over en weer. Elk jaar neemt een deleqatie verkenners deel op 4 mei aan de dodenherdenking bij het mausoleum op de Paasberg. Dan is er nog de jaarlijkse St. Jorismars, rond 23 april; in 1963 op initiatief van hopman Boyink voor het eerst georganiseerd, stijgt het aantal deelnemers nog steeds.
Het dertigjarig bestaan van de Langenberggroep werd op 19 november 1960 gevierd. Talrijke oud-leden uit het gehele land waren opgekomen om dit feest mee te maken. Voorafgegaan door de Arnhemse padvinders drumband ging ‘t met fakkeloptocht vanaf ‘t Zwem’ naar het Marnixcollege, waar de revue “Even terugdraaien” werd opgevoerd. Bij het gouden jubileum in 1980 werden zelfs twee dagen, 28 en 29 augustus, voor de reünisten uitgetrokken.
Teneinde te laten zien wat van hun vroegere vaardigheid was overgebleven werden zij getest middels een dropping, gevolgd door een groot grillfestijn op de Zuid-Ginkel. De grote opkomst van oud-leden op hoogtijdagen, bewijst dat de onderlinge band, in de jongensjaren gelegd, kan gelden voor het gehele verdere leven. Het officiele feest voor de gehele groep werd 4 oktober 1980 in de zaal “Essenburg” op Veldhuizen gehouden. Thans telt de Langenberggroep ruim honderdenvijftig leden; voor enkele afdelingen moet soms een wachtlijst worden aangelegd, want ook hier is gebrek aan leiding. Er moeten dringend een paar enthousiasten bijkomen om de groep op dit niveau te kunnen handhaven.